13 augustus 2010

Oude wijn

In deze dagen van niets doen (moet men niet letterlijk nemen: men doet altijd iets), ben ik gaan grasduinen in mijn oude poëzie. Losse bladeren lagen verpakt in enkele mappen die zich onderaan een andere stapel papieren bevonden. Bij het lezen kon ik niet steeds de ontstaansgeschiedenis van elk gedicht voor de geest halen. Zo bekroop me bij het doorbladeren een gevoel van verwondering en gelukzaligheid. Af en toe zal ik er hier een paar posten, hier komt de spits.

Feniks 1

In de verre nagalm
van zijn krassende kreet
krijst zijn vleugelslag
de as na.

Rook en stof
zijn zijn voedsel,
hij kleedt zich levendig naakt
aan de rode gloed
van het smeulende inferno.

Wit is zijn grijze droom
naar water, wind en vragen
naar het troebele interval
van de zuigende vleugellam
geslagen ziel.

Het geurende mistlicht van de tijd
is zijn hemelse parabool.
Zijn alarmerende snavel
-rood in zijn bewolkt gewaad-
lost op
in het zenith
van zijn geronde
beweging omhoog.